De vorm van de boog, en niet de houtsoort, is bepalend voor de prestaties. Echter niet elke vorm is met elke houtsoort te maken.

De vorm kunnen we onderverdelen in:

  1. het dwarsprofiel (als je een werparm doorzaagt)
  2. het langsprofiel (voor- en zijaanzicht)

 

  1. Dwarsprofiel

Rond, plat, ovaal?

Dwarsprofielen

De materiaalsoort in combinatie met de trekkracht bepaalt de doorsnede van de boog.
Bij het buigen wordt 50% van het werk gedaan door de buitenste 10% van de dikte in de rug en de buik. Dit zijn de rode vlakken in de tekeningen. Op de 0-as is de spanning nihil.

In het ronde profiel moet veel werk gedaan worden door een smaller oppervlak en treden grote piekkrachten op ter plaatse van de top van de kromming (x). Sterk hout kan dit aan. Zwak hout zal bij (x) bezwijken. Voor zwakker hout is het rechthoekige profiel geschikter, omdat de piekkrachten over een breder oppervlak, dus meer hout, verdeeld worden.

Echter. Hoe verder de rode zones van de 0-as verwijderd zijn, hoe efficiënter ze werken! (weerstandsmoment = lengte x breedte x(hoogte tot de macht 3)). Dit betekent dat een beetje hoger profiel al veel sterker is dan een beetje breder profiel en zal bij dezelfde sterkte minder massa hebben. En sneller schieten.

Dus, als je gaat voor snelheid, probeer dan een zo smal profiel te maken als het hout maar toelaat.
Als je gaat voor weinig blijvende vervormingen, kies dan een breder profiel. Veel houtvezels nemen dan de krachten op en zullen dus minder vervormen. Dit komt weer het behoud van snelheid ten goede, want een boog die na het afspannen krom blijft staan, zal in gespannen toestand veel snelheid verloren hebben.
En om het nog ingewikkelder te maken: De sterkere houtsoorten, die dus een smal, licht, profiel aankunnen, blijken vaak zwaarder te zijn. Dit is weer minder gunstig voor de snelheid.

Hoe breed moet een boog ongeveer zijn? Ik houd de volgende vuistregel aan voor 40-50 ponds bogen:
Van erg zwaar en sterk hout ca. 3-3.5 cm. (vaak tropisch en bamboe)
Van sterk hout ca.3.5-4.5 cm (hickory, robinia)
Van gemiddeld sterk hout ca. 4,5-5 cm (essen, iepen, eiken, berken)
Van zwak hout ca. 5-6.5 cm (grenen, vuren)

Tussen de twee polen ‘snelheid’ en ‘duurzaamheid’ zul je een optimum moeten vinden. Er zijn ervaren lieden die beweren, dat als je twee houtsoorten neemt en precies het goede profiel bij de juiste houtsoort toepast, de bogen er anders uitzien maar gelijk schieten.

 

  1. Langsprofiel

Bij elk onderstaand voorbeeld staat uitleg over:

  1. A) Hoe de boog buigt bij het uittrekken. Dit bepaalt voor een groot deel de levensduur en vervorming van de boog. Tevens is dit van invloed op de mate waarin benodigde energie wordt opgeslagen.
  2. B) Hoe een boog terugschiet. Dit bepaalt het schietgedrag. Naast snelheid gaat het ook om “comfort” en accuratesse.

Aan de hand van enkele klassieke zijaanzichten zal ik proberen een paar basisbegrippen te bespreken. Voor het gemak gaan we hier uit van een “rechte boog”, dus zonder recurves, dat is een hoofdstuk apart.

 

A. De klassieke “D”-boog

Zijaanzicht

Vooraanzicht één werparm

Dit is het oermodel. Een naar twee zijden afgewerkte tak.

  1. A) Buiging. Zowel in zij- als voorkant versmallen de werparmen egaal naar een punt. De gehele boog buigt. Al het hout werkt mee. De belastingen worden over een zo lang mogelijke lijn verdeeld. Dat verkleint de kans op breuk. Ook is de kans op te dikke of zware delen gering. Het zal een behoorlijk efficiënte boog zijn. Echter de krachten in het midden, bij het handvat, zijn het grootst. Mocht hier toch veel vervorming optreden dan gaat de boog juist extreem naar de pees staan.
  2. B) Terugschieten. Laten we de pees los, dan slaat de gehele boog naar voren. Ook de delen in het handvat. Dit vergroot de kans op handschok en dat komt de accuratesse niet ten goede.

Bij D-bogen voor lange afstanden werd (en wordt) vaak een ander buigprofiel toegepast. Bijvoorbeeld door de Engelse Legers, maar ook in Afrika. Ook bij het zogenaamde Flight schieten zie je het terug.  Een meer elliptisch profiel. Het handvat buigt minder, dus minder kans op vervorming. Het buigende deel is relatief korter en de punten zijn lichter en reageren dus sneller (zie verderop). De werparmen zwiepen meer als een zweep terug. Deze boog geeft relatief minder handschok en is sneller, maar is wel moeilijker te maken.

 

B, Profiel voor combinatie van snelheid en accuratesse

Zijaanzicht (stijve uiteinden overdreven lang getekend voor duidelijkheid)

1/2 Vooraanzicht recht model (voor snelle bogen het rechte deel korter maken!)

  1. A) Buiging. Het handvat is smal en diep en buigt over ca 20 a 30 cm niet . De werparmen buigen verder egaal, met uitzondering van de uiteinden. Die blijven iets stijf, voor het soepele uittrekken. De werparmen buigen over een korter deel dan in de D-boog. Er moet dus voldoende hout-breedte zijn om al dat werk te doen. Vandaar het vooraanzicht dat langer breed blijft.
  2. B) Terugschieten. De delen in en naast het handvat buigen niet en slaan bij het lossen niet terug. Ook kan het handvat zeer smal gemaakt worden wat gunstig is voor de pijlvlucht. Ook bij moderne Longbows wordt dit principe toegepast. MAAR LET OP. Als de uiteinden te breed blijven wordt de boog traag en krijg je handschok. Vanaf het midden van de werparm dus goed versmallen!

 

C. Profiel voor zwak hout

Zijaanzicht op bespanningshoogte

Slap hout kan er niet goed tegen te buigen, laat staan een paar uur opgespannen te staan.

  1. A) Buiging. Door deze vorm te kiezen kun je de boog opspannen zonder dat de werparmen veel buigen. Bij het uittrekken moeten de werparmen nu gaan buigen maar het handvat niet meer!.
  2. B) Terugschieten. Daar er weinig spanning op de pees staat als de boog opgespannen is, zal de boog niet efficiënt zijn. Maar je schiet tenminste! Vraag maar aan de oude Egyptenaren die deze truc toepasten omdat ze alleen veel te droog en dus breekbaar hout tot hun beschikking hadden.

 

D. Lengte en uiteinden van de werparmen

Het gewicht van de uiteinden bepaalt in hoge mate de snelheid van de boog

Bij het loslaten van de pees springen de werparmen naar voren. Daardoor wordt de pees strakgetrokken. Daardoor schiet de pijl weg.
Hoe sneller de werparmen naar voren slaan hoe sneller de pijl gaat.
Er zijn 5 dingen die dat bepalen:

1) De lengte van de werparm

2) Het gewicht (in het uiteinde) van de werparm

3) Het gewicht van de pees

4) Het gewicht van de pijl

5) De lossing

3, 4 en 5 laten we nu even buiten beschouwing. Maar over 1 en 2 gaat dit hoofdstuk juist.

 

1) De lengte van de werparm:
Een hamer op een stok van twee meter slinger je moeilijker rond dan een van 10 cm. Conclusie: een kortere werparm slaat sneller terug.
Maar korte werparmen buigen ook meer en gaan dus eerder naar de pees staan of breken.

Té korte werparmen buigen niet meer soepel tot je treklengte en zullen “blokkeren”, oftewel onevenredig zwaar uittrekken.
Kortom, zoek een optimum in veiligheid, soeplesse en snelheid.
Volgens Tim Baker is een boog met een treklengte van 28 inch het meest efficient bij een lengte van ca 67 inch. Wil je aan de veilige kant zitten, maak hem dan wat langer.

2) Het gewicht (in de uiteinden) van de werparmen.
Een hamer van twee meter met een kleine kop slinger je gemakkelijker rond dan een met een zware kop.
Conclusie: Werparmen met weinig gewicht slaan sneller terug. Maak de einden van je werparmen zo licht mogelijk. Dit bepaalt in hoge mate de snelheid van de boog.
Te zware punten geven bij het terugslaan ook een schok in de hand, waardoor je niet zuiver schiet.

HET IS DUS NOODZAAK SMALLE UITEINDEN TE MAKEN. De krachten in het hout zijn hier relatief laag, dus je kunt de punten heel dun maken. Let echter op je langsprofiel. Laat de punten niet te veel buigen.


 

Voor uitgebreide informatie over dit onderwerp, raadpleeg ook het boek Houtkoorts

 

Heb je zelf een mooi voorbeeld gemaakt of heb je vragen? Email naar Zelfbogenmaken@planet.nl